Kennis van kwaliteit in bodem en archeologie

Gescheiden (laten) uitvoeren van archeologisch veldwerk en uitwerking en rapportage (on)gewenst?

Het CCvD Archeologie heeft samen met de RCE een notitie opgesteld naar aanleiding van de vraag of het uitvoeren van het veldwerk en de uitwerking en rapportage van een archeologisch onderzoek door verschillende partijen in strijd is met de uitgangspunten van de KNA en de Monumentenwet.

Aan het CCvD Archeologie is de vraag voorgelegd (vergadering 10 september 2012). Het CCvD Archeologie en de RCE zijn van mening dat het uitvoeren van een opgraving en de uitwerking en rapportage door verschillende partijen uit een oogpunt van kwaliteit zeer ongewenst is en in strijd is met de verantwoordelijkheden van de vergunninghouder in de Monumentenwet.
Overwegingen van het CCvD Archeologie
· Het gaat hier om de beschrijvingen in KNA-protocol 4004 Opgraven (deelproces 2 Veldwerk en deelproces 4 uitwerken Veldwerk) en de verplichtingen van de vergunninghouder in de Monumentenwet en het Bamz.
· Een archeologische opgraving is een zeer kennisintensieve activiteit. Het interpreteren van de resultaten, het uitwerken en rapporteren: het vergt het combineren van gegevens uit het veld om tot een juiste interpretatie te komen. De kennis van de opgraving berust bij “het veldwerkteam”. Juist om deze overdraagbaar te maken is een rapportage vereist. Het CCvD is van mening dat het overdracht van een project naar een geheel andere partij voorafgaand aan de rapportage op verschillende vlakken kwaliteitsverlies sterk in de hand werkt. De kwaliteit van archeologisch onderzoek wordt deels bepaald door de in de KNA omschreven processtappen, maar voor een belangrijk deel ook door niet vooraf vastgelegde keuzes die direct samenhangen met de kennis en ervaring van de (Senior) KNA Archeoloog/leidinggevende van een onderzoek. Het is dat licht wenselijk - en ook een algemeen aanvaarde praktijk- dat degene die het veldwerk heeft uitgevoerd ook nauw betrokken is bij de uitwerking. De meeste know how zit immers in eerste instantie bij de actoren die het onderzoek (lees: het veldwerk) hebben uitgevoerd.
· Met betrekking tot de juridische aspecten overweegt het CCvD dat de vergunninghouder juridisch gezien in een zeer moeilijke positie komt: hij is immers volgens art 46 van de Monumentenwet verplicht tot het deponeren van de vondsten en de documenten binnen 2 jaar na het afronden van het veldwerk. Deze verantwoordelijkheden kan hij niet waarmaken als een deel van dat werk niet onder zijn verantwoordelijkheid tot stand komt.
Het standpunt van de RCE
· Het standpunt van de RCE standpunt luidt: "Vanuit de rol als vergunningverlener en handhaver van de voorschriften (namens de Minister) onderschrijft de RCE het standpunt van het CCvD. Het standpunt van het CCvD luidt dat deze van mening is dat het uitvoeren van een opgraving en de uitwerking en rapportage door verschillende partijen uit een oogpunt van kwaliteit zeer ongewenst is en in strijd met de verantwoordelijkheden van de vergunninghouder (opgravingsvergunning). In het rapport van de EGI "kwaliteit een zorg" wordt ook aangegeven dat de kennis van het veldteam belangrijk is voor de uiteindelijke kwaliteit van een opgraving (zoals ook door het CCvD aangegeven). In het RCE uitstelbeleid voor rapporten staat nadrukkelijk aangegeven dat het uitblijven van een vervolgopdracht voor uitwerking en rapportage geen reden is voor uitstel van de rapportageplicht. Dit omdat de plicht tot rapportage rust op de houder van de opgravingsvergunning. De wijze van contracteren van veldwerk en rapportage is voor zijn risico.
Link naar de volledige notitie